ook voor het "speciale"
Signalen herkennen
Elk kind heeft aandacht nodig, het “gewone” kind, maar ook het “speciale” kind. Door het kind de nodige positieve aandacht te geven zal het gemakkelijker nieuwe vaardigheden leren. Dit heeft het kind nodig om later in de maatschappij goed te kunnen functioneren. De rode draad in dit en het volgende hoofdstuk is daarom de positieve omgang met het kind en de kracht hiervan.
In dit hoofdstuk ga ik in op de problemen die “hét kind” tegen kan komen en waar in de praktijk niet altijd adequaat op gereageerd wordt. In de loop van de tijd dat ik in de kinderopvang werk ben ik situaties tegen gekomen die voor mij belangrijk waren om ze te kunnen bespreken met collega’s en/of management. Als je zorgen hebt over een kind dan moet dat tenslotte bespreekbaar zijn! Deze besprekingen waren lang niet altijd bevredigend omdat men vaak geen enkel probleem zag waar ik dacht dat het toch nodig was, in het belang van het kind, om hier extra aandacht aan te schenken. Ik kreeg het gevoel dat men dacht: “bij ons komt dat niet voor!!!”. Ik heb me daarom verschillende malen ernstige zorgen gemaakt om kinderen en kon daar niet met collega’s of leidinggevende over praten. Daarom plaats ik deze problemen in dit hoofdstuk omdat ik vind dat er wel degelijk aandacht moet zijn voor “het speciale” kind. Het kind dat aandacht vraagt om diverse redenen. Soms kun je er zelf ( het liefst samen met collega’s en ouders) iets aan doen door de omgang met het kind iets te wijzigen. In andere situaties is het zaak om specialistische hulp in te schakelen en eventueel samen een oplossing te zoeken voor een probleem.
De definitie:
Wat is afwijkend gedrag?
Dit hoofdstuk gaat over de signalering van afwijkend gedrag bij kinderen welke, nog te veel, over het hoofd worden gezien of zelfs dat men deze niet wil zien. Vaak worden de kinderen verkeerd begrepen omdat de pedagogisch medewerkers niet genoeg basiskennis hebben over kinderen met speciale behoeften en daarom wil ik hiervoor een aanzet geven. Ik wil mensen bewust maken van wat er zoal op een kinderopvang organisatie kan gaan spelen en geef voorbeelden hoe het eventueel ook kan.
Om afwijkingen in het gedrag van kinderen goed te kunnen herkennen is in eerste instantie de informatie van de ouders erg belangrijk. Zonder goede informatie over het kind zul je als pedagogisch medewerker alles zelf uit moeten zoeken en dat is erg lastig en tijdrovend. Ouders kunnen je ontzettend veel informatie geven over het wel en wee van hun kind. De ouders zijn de deskundigen over hun kind! Zo weten de ouders vaak of hun kind psychische en/of lichamelijke klachten heeft. Een goede intake van kinderen en regelmatige gesprekken met de ouders is dan ook in het belang van het kind.
Kinderen zijn er in diverse soorten en maten, in deze maatschappij zie je ze overal. Het gewone kind, het kind met een kleine afwijking die bijna niemand opvalt zoals kinderen met dyslexie of discalculie. Er zijn kinderen met adhd, autistisme of het syndroom van Down. Kinderen die een lichte of een zware afwijking hebben. Ze hebben allemaal één ding gemeen, het zijn allemaal kinderen. En deze kinderen hebben allemaal het recht om op een zo goed mogelijke manier op te groeien zodat de kans dat ze gelukkig worden groter wordt. Ze moeten allemaal de kans krijgen om voldoende uitdagingen te krijgen om zich tot volwassenheid te kunnen ontwikkelen. Met evenveel kansen en ontwikkelingsmogelijkheden als iedereen.
Ondanks dat veel landen de rechten van het kind onderschrijven is het echter in onze maatschappij in de praktijk nog wel eens anders.
Hieronder een schematisch voorbeeld dat laat zien dat er geen hokjes zijn waarin kinderen die “anders” zijn geplaatst kunnen worden. De overgang van het gewone in het speciale kind gaat heel geleidelijk aan.
Dit schema is niet volledig, de kinderen met een lichamelijk handicap en de hoogbegaafden komen er bijvoorbeeld al niet in voor. Dit schema is bedoeld om duidelijk te maken dat er geen directe scheidslijnen zijn tussen diverse kinderen. Zoals je kunt zien kan nu duidelijk gezegd worden:
“Hét kind” bestaat niet!!!
Zorg dat papa niet boos wordt. Zorg dat mama niet zo droevig is. Zorg dat ik niets vertel over het geheim van mijn oom. Zorg dat ik niet in mijn eentje achterblijf na gym. Zorg dat ik iets te eten krijg. Zorg dat niemand mijn blauwe plekken ziet. Zorg dat mijn zusje niet hetzelfde overkomt als mij. Zorg dat hij mijn knuffel niet afpakt. Zorg dat papa en mama niet gaan slaan.
Duizenden kinderen in Nederland maken zich elke dag zorgen omdat ze niet veilig zijn. Ze worden verwaarloosd, mishandeld of misbruikt, vaak door iemand uit hun directe omgeving. Het is tijd dat wij ons zorgen gaan maken en in actie komen tegen kindermishandeling.
Tekst uit een advertentie van organisatie No Kidding, www.no-kidding.nu
Allechandro is een jongen van 6 jaar en vraagt veel negatieve aandacht. Als hij kwaad is dan pakt hij wat hij pakken kan en slaat daarmee naar andere kinderen die hem “plagen” totdat iemand ingrijpt als het slachtoffer flinke kwetsuren heeft opgelopen zoals striemen in het gezicht of een rode band om de hals omdat hij iemand bij de keel gegrepen heeft. Hij is dan buiten zichzelf van woede. Allechandro ziet zichzelf altijd als slachtoffer.
Vaak is het zo dat kinderen hem uitdagen en hem vervolgens voor de gek houden. Bij navraag aan de kinderen zeggen deze dat Allechandro “er om vraagt” om gepest te worden. Dit vertaal ik in : Allechandro is een jongen die erg kwetsbaar is en daarom steeds vaker geplaagd wordt waardoor hij zó gefrustreerd raakt dat hij buiten zichzelf raakt als hij boos wordt.
Wat te doen als er te veel geweld wordt gebruikt?
Als kinderen helemaal over hun toeren zijn en gaan slaan en schoppen zonder dat ze weten wat ze doen zoals in het geval van Allechandro zul je als pedagogisch medewerker het betreffende kind, de andere kinderen in de groep en jezelf moeten beschermen.
Dit kun je doen door:
Achter het kind te gaan staan en een voet tussen de benen van het betreffende kind zetten. Hierdoor kan het kind je niet zo snel schoppen.
Pak met je linker hand de rechter hand van het kind en met je rechterhand de linkerhand van het kind. Hierdoor komen de handen gekruist over de borst van het kind.
Zorg dat je hoofd iets naar achter houdt zodat het kind je niet kan raken met het hoofd.
Op deze manier zul je het kind geen pijn hoeven te doen en het kind en de andere kinderen in de groep zullen veilig zijn. Ga nu zo snel als het kan met het betreffende kind naar een rustig plekje om het rustig toe te spreken en het gerust te stellen. Ga niet eerder met het kind praten over wat er gebeurd is tot het kind rustig kan nadenken. Laat het eerst rustig worden.
Zorgen over geestelijke gezondheid van het kind:
Als men zich zorgen maakt om de Psychische gezondheid van het kind dan zal er Aktie op ondernomen moeten worden. Hieronder staan enkele voorbeelden die duidelijk kunnen maken waar men tegen aan kan lopen en wat er eventueel aan kan worden gedaan.
Verwaarlozing:
In het volgende voorbeeld ga ik in op afwijkend gedrag van een kind waarvan het vermoeden bestond dat het verwaarloosd werd.
Martha, een pedagogisch medewerker, viel het op dat Hans van 3 jaar oud niet goed met andere kinderen om kon gaan, hij vertoonde afwijkend gedrag.
Aan Maria, de vaste pedagogisch medewerker op de groep, vroeg Martha wat er met Hans aan de hand was. Martha kreeg te horen dat Hans problemen thuis had, men dacht aan verwaarlozing. Ook kreeg Martha te horen dat de ouders opgegeven waren voor video-home training.
De ouders van Hans vroegen Martha wat ze vond van de situatie. Martha zei dat haar was opgevallen dat hun zoon heel positief reageerde op zijn ouders en dat was wederzijds. Verder vertelt Martha van het afwijkende gedrag dat Hans vertoont. Martha kreeg door het gesprek met de ouders de indruk dat de ouders, ondanks dat ze een moeilijke jeugd hadden gehad, zo goed mogelijk probeerden om Hans een betere jeugd te geven. Ze waren berijd om te leren hoe de opvoeding van Hans beter kon.
In die tijd, toen Martha hem hele dagen in de groep had, kon ze hem goed observeren. Zover ze kon zien was Hans een jongen die veel drukker was als andere kinderen. Hans kon moeilijk met andere kinderen omgaan omdat hij erg op zichzelf gericht was. Hij pakte regelmatig speelgoed af als hij ermee wilde spelen of hij maakte ruzie met ander kinderen. Hij wist zich niet goed te handhaven onder de andere kinderen. Toch zag Martha dat hij, ondanks dat hij het moeilijk vond, graag met andere kinderen wilde spelen.
Bij de interactie tussen Maria en Hans viel Martha het volgende op:
Maria was veel met andere kinderen bezig en had alleen oog voor Hans als hij iets verkeerd deed. Als deze rumoer hoorde op een plaats waar Hans in de buurt was riep ze “Hans, stop daarmee!”, terwijl ze niet zag wat er aan de hand was. Martha kon zich voorstellen, doordat Hans zo aanwezig was, dat Maria dacht “het is Hans weer!”. Terwijl deze niet wist wat er iedere keer aan de hand was.
Als kinderen vaak genoeg gestraft worden gaan ze geloven dat ze toch altijd stout zijn en worden ze onverschillig. Martha vermoedde dat dit ook bij Hans het geval was, ze kon zich dan ook niet voorstellen dat een kind van 3 jaar slecht is. Martha’s ervaring was dat je echt niet zo veel tijd aan Hans hoefde te besteden.
Vaak als kinderen anders zijn als de meeste kinderen, dan worden ze ook anders behandeld, zelfs door andere kinderen. Soms worden ze gepest als de leiding afwezig is.
Het is goed als kinderen iedere keer weer een nieuwe kans krijgen om zich beter te kunnen gedragen en dat er geen etiket op geplakt wordt (“dat lastige kind!”).
Martha vond het niet goed om kinderen veel te straffen omdat ze van mening was dat dit niet hielp. Kinderen leren het beste van positieve aandacht en stimulatie.
Door observatie van Hans kreeg Martha een idee om hem te leren om met andere kinderen om te gaan. Bij iedere fout vertelde ze hem hoe het ook anders kon en mocht hij het nog eens proberen. Bijvoorbeeld: iemand stootte tegen Hans aan, hij sloeg en schold tegen dat kind. Martha zei dan tegen Hans dat hij moest proberen om rustig te vertellen dat hij het niet leuk vond dat er tegen hem aan gebotst werd of ze leerde hem sorry zeggen als hij per ongeluk tegen iemand aanstootte. Doordat Martha dit een tijdje consequent vol had gehouden zag ze verandering optreden bij Hans. Hij ging gemakkelijker om met andere kinderen en het spelen ging daarom zonder spanningen. Het was zaak om deze begeleiding nog een tijdje vol te houden zodat Hans het nieuwe gedrag vast kon blijven houden.
Omdat Martha deze methode toegepast had kreeg ze het voor elkaar dat Hans hele tijden lief met andere kinderen aan het spelen was zodat Martha zich met andere kinderen bezig kon houden.
Hieruit kon ze concluderen dat Hans, met het juiste gereedschap, genoeg sociale vaardigheden kon leren om zich in de groep staande te kunnen houden en zodoende niet als buitenstaander alleen te hoeven staan.
Kinderen zul je nog een tijd moeten begeleiden (het juiste gereedschap aanreiken) voordat het nieuwe gedrag er in gesleten is, maar bij jonge kinderen gaat dit erg vlug. Toch vallen ze soms nog terug in het oude gedrag, dus zorg ervoor dat je er dan alert op bent en geef de nodige sturing. Zorg als coach dat je positief blijft dus “Ik ben niet boos, maar wil je wat zeggen” en laat het kind naar jou kijken.
Geef het goede voorbeeld!
De ouders van Hans wilden het in voorgaand voorbeeld goed doen maar hadden het juiste gereedschap nog niet om dat te doen. De oplossing voor dit probleem zou kunnen zijn video-home trainingen of begeleiding in het gezin die door jeugdzorg gegeven werd. De pedagogisch medewerker kon de ouders stimuleren om door te gaan “jullie kunnen het wel, jullie moeten even vol houden”.
Het is belangrijk om positief te zijn naar ouders toe zodat ze welwillend zijn. Het op een plezierige manier omgaan met de ouders is uiterst belangrijk om het juiste effect te bereiken zodat het kind er baat bij heeft. Gaat men verkeerd om met de ouders dan zullen ze minder welwillend zijn om mee te werken aan een betere opvoeding van hun kind. Het belang van het kind staat steeds voorop en het belang voor het kind is om goede ouders te hebben die het kind lief hebben. Het kind heeft er geen belang bij als de ouders niet welwillend staan tegen opvoedingsondersteuning, daar wordt het kind niet gelukkiger van.
De ouders komen vaak uit een positie die ze zelf ook niet uitgekozen hebben. Deze hebben vaak ook ouders die het opvoeden niet goed of onvoldoende geleerd hadden, het is daarom niet vreemd dat er ouders zijn die hulp nodig hebben. Vaak zien de ouders niet goed wat ze verkeerd doen omdat ze nooit een goede opvoeding genoten hebben en kunnen ze niet overzien wat ze fout doen. Het is aan de hulpverlener om de ouders er voorzichtig op te wijzen dat het ook anders kan en dat hun kind(eren) dan gelukkiger kunnen zijn als ze mee willen werken. De taak van de pedagogisch medewerker is het om op de juiste wijze te reageren op het gedrag van het kind.
Mishandeling:
Jetje, 9 jaar, zit op de bank, ze heeft beide broekspijpen omhoog gedaan en laat haar knieën, die helemaal blauw zijn, aan iedereen die langs komt zien. Niemand schenkt daar enige aandacht aan. Angela een BSO leidster, die als invaller werk in het kindercentrum gaat naar haar toe. Ze troost Jetje en schenkt haar wat aandacht. Angela ziet dat beide knieën even blauw zijn en dat er geen schaafwonden te zien zijn. Angela gaat naast Jetje zitten en vraagt of ze vriendinnetjes heeft. Jetje reageert daar negatief op. Ook vraagt Angela wat Jetje leuk zou vinden om te doen. Jetje weet daar geen antwoord op en zegt dat haar ouders nooit met haar spelen. Angela dringt aan en Jetje komt op het idee dat ze wel eens samen met haar moeder is gaan puzzelen. Angela gaat met Jetje een mooie puzzel uitzoeken en daarna gaan ze samen puzzelen.
In de samenwerking met de collega waar Jetje in de groep zat, had Angela gemerkt dat Suzanne, de vaste pedagogisch medewerker op de groep, niet met de ouders op kon schieten, moeder vroeg erg veel aandacht voor zichzelf en dat vond Suzanne bepaalt niet leuk. Ze week erg af van hoe andere ouders reageerden en Suzanne probeerde hen zoveel mogelijk te mijden.
Angela vroeg zich het volgende af:
Wat zou de reden kunnen zijn dat Jetje op de bank blijft zitten met de broekspijpen omhoog?
Door snel vallen (gebrekkige motoriek), het kind is erg druk (klimt bijvoorbeeld in bomen en doet meer van die gevaarlijke dingen). Maar de blauwe plekken kunnen ook komen als er sprake is van mishandeling. De knieën van Jetje zijn wel héél erg (gelijkmatig) blauw en er zijn geen schaafwonden te zien.
Wat zou Angela kunnen doen?
Het effect op Angela’s handelen is dat Jetje de aandacht krijgt die ze vraagt. Angela kan extra letten op Jetje, misschien is er meer aan de hand als oppervlakkig te zien is. Angela zou in de eerstvolgende weken kunnen letten op meerdere blauwe plekken. Zij zou in de komende weken ook moeten letten op de interactie met Jetje en haar ouders, misschien is hier iets aan de hand.
Als door observatie naar voren komt dat er een vermoeden van mishandeling is kan Angela het meldpunt kindermishandeling bellen om advies. Misschien is het goed om melding te maken van kindermishandeling, maar omdat Angela een invaller is kan zij dat niet goed beoordelen, een gesprek met Suzanne en haar leidinggevende over het gedrag van Jetje is dan erg aan te raden.
Katinka was bang voor aanraking merkte Jan, de pedagogisch medewerker, daardoor kwamen er vragen bij hem op zoals:
Waarom zou Katinka zo bang kunnen zijn? (gedacht kan worden aan mishandeling, slechte ervaringen op school, kennissen die te ver waren gegaan bij haar enz.)
Wat kun je aan gereedschap toevoegen zodat Katinka niet meer zo bang was? (meer zelfvertrouwen, vertrouwen in de ander aanleren en kennis over hoe mensen met elkaar om moeten gaan)
Wat zou Jan concreet kunnen doen om deze angst in goede banen te leiden? Door observatie van Katinka en gesprekken met de ouders probeerde Jan er achter te komen wat de reden van haar angst was. In ieder geval wilde hij bewerkstelligen dat het kind handvaten kreeg in de omgang met andere mensen.
Terwijl sommige kinderen het erg leuk vonden als Jan de kinderen op een grappige manier achterna kwam en dreigde hun te kietelen was Katinka erg bang als hij dat bij haar deed. Zelf gaf ze aan het spannend maar leuk te vinden als hij dit deed bij andere kinderen, dan zag Jan haar plezier hebben en lachen. Zij zag dat de andere kinderen plezier hadden en het spannend vonden op een prettige manier. Samen met andere kinderen deed Jan een spel om haar te leren met aanraking om te gaan. Jan vertelde Katinka dat ze iedere keer als hij haar aanraakte om te kietelen, zoals Jan dat deed met de andere kinderen, ze op tijd moest zeggen dat hij moest stoppen, ook als ze het niet prettig vond om aangeraakt te worden moest ze dat aangeven. Meteen als ze dan stop zei zou Jan ook werkelijk stoppen. Op die manier zou ze zelf in de hand hebben hoeveel en of ze aangeraakt wilde worden. Na en paar dagen op deze manier met Katinka bezig te zijn geweest was ze haar angst voor een groot deel kwijt. Ze kon er beter mee omgaan. Katinka zou dit nog veel moeten ervaren om dit gevoel van macht over haar eigen lichaam vast te zetten in haar geheugen zodat zij ook bij andere personen nee durfde te zeggen als deze haar op een manier aanraakte die ze niet prettig vond. Ze had nu geleerd dat ze zelf wat te zeggen had over haar lichaam. (leren stop te zeggen als ze niet meer wilde). Ook leerde Jan haar op een spelende manier wat een normale omgang was en wat niet, zodat ook Katinka het verschil kon leren kennen wat normaal was en wat niet.
Om de onbewuste verkrachting en discriminatie van het kind te kunnen vermijden, moeten wij deze eerst bewust beleefd hebben. Alleen een gevoelig-worden voor de verfijnde, subtiele vormen van vernederingen die men een kind kan aandoen, zou ons kunnen helpen respect voor het kind te ontwikkelen, een respect dat het vanaf zijn eerste levensdag nodig heeft om psychisch te kunnen groeien. Er zijn verschillende manieren om deze sensibilisatie te bereiken, bijvoorbeeld de observatie van kinderen te veranderen en te proberen zich te verplaatsen in het kind, of het ontwikkelen van empathie voor de eigen levensgeschiedenis.
Alice Miller in: Het drama van het begaafde kind, een studie over het narcisme. (Unieboek b.v. 1981/1986)
De reden van verwaarlozing en/of mishandeling kan liggen aan armoede, stress, geen zelfvertrouwen, ziekte en/of slechte behuizing. Het is zaak om de ouders niet als boeman af te schilderen en deze te respecteren, dit is in het belang van het kind. Het kind zal nooit afstand kunnen doen van de ouders. Het enige wat een kind wil is dat de ouder van ze houdt en ze lief heeft. Dit is dan ook wat de beweegreden moet zijn voor interventie. De situatie van het kind verbeteren. Als daar voor nodig is dat we respectvol om moeten gaan met de mishandelaar van het kind, ook al stoot dat je af, dan moet dat maar.
Depressie:
Sten die 5 jaar is, vertelt dat hij dood wil. Ook na een gesprek met Mieke, de pedagogisch medewerker, bleef hij bij dat standpunt. Hij laat veel agressief gedrag zien naar zowel Mieke als de andere kinderen in de groep. Hij kan ook moeilijk samen spelen.
Als moeder een keer een kusje vraagt reageert Sten negatief op haar. Moeder komt erg onzeker over. Vader toont over het algemeen weinig affectie. Sten lijkt niet erg gelukkig.
Dit is een serieuze zaak, het is hierbij belangrijk om de zin in het leven voor Sten weer op te wekken. Belangrijk hierbij is een positieve benadering waarbij je laat zien dat Sten er toe doet. Dat het belangrijk is dat hij er is en dat je het leuk vind in zijn aanwezigheid te verkeren. Soms zal een gesprek met de ouders en eventuele (psychische) hulp erg kunnen helpen.
Conclusie:
Kinderen geven signalen af als het niet goed gaat met ze. Signalen zoals agressie, of teruggetrokken gedrag. Kinderen kunnen zich erg eenzaam voelen als het thuis niet goed gaat. Als kinderen niet begrepen worden door de pedagogisch medewerker en aan hun lot overgelaten worden dan kan men er zeker van zijn dat het op een gegeven moment fout gaat met het kind. Het is erg belangrijk dat volwassenen weten wat ze in bijzondere situaties zoals mishandeling, verwaarlozing of depressie (en nog vele andere situaties) moeten doen. “Kennis is macht” en dat geldt ook voor deze situaties. Het belang van het kind staat voorop, ook bij interventies in de thuis situatie. Het is in het belang van het betreffende kind dat men op een positieve manier omgaat met de ouders zodat de situatie verbeterd kan worden. Mocht men een sterk vermoeden hebben dat het met het kind slecht gaat door mishandeling en verwaarlozing dan kan men melding doen bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling ( http://www.amk-nederland.nl )of men kan contact opnemen met Bureau Jeugdzorg (ook in situaties dat het kind andere psychische problemen heeft)
Lichamelijke afwijkingen:
Dit artikel gaat over kinderen die problemen krijgen in de kinderopvang doordat ze een lichamelijke afwijking hebben. Sommige kinderopvang organisaties zijn er niet altijd op ingericht of willen zich niet aan deze kinderen committeren. In dit artikel geef ik voorbeelden van kinderen met een (klein) handicap die met een kleine aanpassing gewoon in de kinderopvang situatie passen.
Bronchitis:
Signalering hoeft niet alleen over kindermishandeling, psychische stoornissen of afwijkend gedrag te gaan maar kan ook gaan over lichamelijke afwijkingen. Vaak worden de kinderen verkeerd begrepen omdat de pedagogisch medewerkers niet genoeg basiskennis hebben over kinderen met speciale behoeften zoals je kunt zien in het volgende voorbeeld.
Carolien heeft Bronchitis en hoest veel slijm op. Zij gebruikt hiervoor medicatie. Voordat Carolien slijm opgeeft is ze altijd hangerig en huilt dan vaak. Hier wordt in haar groep negatief op gereageerd door Klaas, de pedagogisch medewerker. Hij meent dan dat Carolien te veel aandacht vraagt en zegt dat ze stil moet zijn en niet mag huilen. Pas als Jan ziet dat Carolien slijm opgeeft krijgt ze de medicatie die ze nodig heeft.
Jannie, een pedagogisch medewerker die op de groep van Carolien invalt, ziet dat Carolien niet goed slaapt en dat ze veel huilt. Jannie vraagt zich af of Carolien last heeft van huisstof. Indien dit het geval is, dan is de oplossing misschien dat er een plek voor haar gecreëerd dient te worden die gemakkelijk stofvrij gemaakt kan worden. Ook het speelgoed waarmee Carolien speelt dient veel en goed schoongemaakt te worden.
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de condities voor kinderen met een handicap zo veel als mogelijk aangepast worden zodat deze kinderen zo min mogelijk last zullen ondervinden van hun handicap. Ook zal er begrip moeten zijn voor deze kinderen, dat is niet altijd vanzelfsprekend zoals het eigenlijk zou moeten zijn. Mocht er in de organisatie geen plaats zijn voor kinderen met een handicap dan zal dat op tijd aan de ouders meegedeeld moeten worden zodat deze een andere oplossing kunnen gaan zoeken voor de opvang van hun kind. Het is echter uit den Boze om steeds maar aan te rommelen met als gevolg veel last en onbegrip voor het kind.
Albinisme:
Er zijn organisaties waar het regel is dat de vaste groepsleidsters bijna nooit bekritiseerd worden, ze worden op hun woord geloofd. Er is soms geen enkele controle op het functioneren van de pedagogisch medewerkers. Soms word de groep beoordeeld als groep en niet de individuele groepsleiding. Daarbij zijn er ook organisaties die pedagogisch medewerkers hebben die uit zichzelf niet de verantwoordelijkheid kunnen dragen van een vaste groep. Een combinatie van beide is dan ook funest. Zo kan het voorkomen dat er organisaties zijn waarbij het in de groep en soms ook in gezamenlijk groepenoverleg het “not done” is om over kinderen te praten en kunnen er excessen ontstaan waarbij de kinderen vaak de dupe zijn. Zorgen over kinderen kunnen dan niet worden gedeeld met collega’s. Op deze manier kan er een cultuur ontstaan dat, als de kinderen aan het spelen zijn, de groepsleiding aan een tafel aan het koffiedrinken is en de kinderen hun conflicten en ruzies zelf moeten oplossen. Het komt voor dat aan kinderen die zich vervelen geen activiteiten wordt aangeboden. Er wordt op zulke momenten geen nieuw gedrag aan de kinderen geleerd en er ontstaat een vervelende sfeer in het kindercentrum. In zulke situatie kon het volgende gebeuren:
Jako, 2 jaar oud, is als albino geboren. Het viel op dat hij regelmatig met de oogjes draaide. Het was zomer en als Jaco naar buiten ging om te spelen raakt hij in paniek en was erg onzeker. Hij werd in het verleden als hij naar buiten ging bij de pedagogisch medewerkers neergezet die dan vanaf een bankje, met de koffie in de hand, de kinderen in de gaten hielden. Er was op zulke momenten weinig interactie tussen Jako, de kinderen en de pedagogisch medewerkers. Er werd weinig initiatief getoond om de situatie voor hem te verbeteren. Op een gegeven moment ging een van de pedagogisch medewerkers op de groep weg, ze had een baan gevonden in een andere organisatie. Jannie was als pedagogisch medewerker nieuw op de groep. Ze had al eerder met een kind dat albino was gewerkt en haar ervaring was dat deze kinderen de zon niet zo goed kunnen verdragen. Ze nam Jacco mee naar buiten en zette hem, met het gezicht naar de andere kinderen, in de zandbak op haar schoot. Hierdoor zag Jaco dat de andere kinderen leuk aan het spelen waren en dat hij niet bang hoefde te zijn. De interactie met de andere kinderen en het plezier dat deze kinderen uitstraalde zorgde ervoor dat hij rustiger werd.
Een van de volgende keren ging Jannie met hem naar buiten, zette hem op de grond en pakte speelgoed voor de andere kinderen. Hij huilde niet, maar bleef wel in haar buurt. Af en toe pakte ze hem op als hij er om vroeg maar de meeste tijd liep hij in haar directe omgeving rond om te ontdekken wat er allemaal te zien was. Misschien hielp het dat ze onder een afdak speelde, de zon scheen daar minder fel. Jannie had hem nog maar weinig op de hand hoeven te nemen. Regelmatig aaide ze hem over zijn hoofdje en vertelde ze hem dat het fijn was om buiten te zijn, “goed zo Jako, fijn he!”.
Door extra aandacht aan Jako te schenken kon Jannie de situatie snel verbeteren, het enige dat ze ervoor had moeten doen was iets meer energie steken in de omgang met hem als dat er in het verleden door de andere pedagogisch medewerkers gedaan werd n.l. met hem in de zandbak spelen en hem op tijd troosten als dat nodig was. Een plek zoeken om buiten te spelen waar Jacco niet zo veel last had van de zon en er zijn als Jaco haar nodig had om zijn zelfvertrouwen op te kunnen bouwen.
Kinderen die albino zijn hebben een stoornis in de pigmentvorming waardoor de huid bleek is, de haren geel/wit en ze hebben slechte ogen. Deze kinderen kunnen niet goed tegen zonlicht. Hun huid verbrand snel en ze hebben veel last van hun ogen.
Er zijn 10 kinderen bij Kwebbels, een BSO groep, de ene helft is binnen aan het knutselen en de andere helft is buiten aan het spelen. Cristien, de pedagogisch medewerker, moet binnen de kinderen helpen met hun knutselwerkjes maar gaat regelmatig ook naar buiten om te kijken wat de kinderen aan het doen zijn. Op een gegeven moment, als Cristien opnieuw naar buiten loopt komt de moeder van Ineke aanlopen om haar dochter op te halen. Klaartje en Bas roepen vanuit de zandbak dat Ineke er niet is. (dit doen ze vaker als kinderen zich willen verstoppen voor de leidster of de ouders).
Van de deur waar Cristien staat tot de zandbak is ongeveer 25 meter. (van die afstand ziet Christien niet goed wat er in de zandbak afspeelt, daarvoor moet ze dichterbij komen)
Christien en de moeder van Ineke lopen op hun gemak naar de zandbak toe. Op een kortere afstand merkt Cristien dat Ineke nog steeds niet te zien is en wordt ongerust. Om de moeder, Klaartje en Bas niet te verontrusten loopt Christien snel maar voorzichtig verder naar de zandbak. Ze staat nu vlak bij de kinderen en ziet dat Ineke met haar hoofd in een holletje in het zand ligt en Klaartje en Bas zitten op de rug van Ineke. Vóórdat Christien ook maar iets kan zeggen valt het zand, dat boven het hoofd van Ineke was, op haar hoofd en omdat Christien al aan het hoofdeinde staat begint ze meteen te graven. De moeder van Ineke raakt volkomen in paniek en begint ook mee te graven. Na een mum van tijd komt het hoofd van Ineke tevoorschijn en iedereen kan nu opgelucht ademen.